Lezing door Hainer Flassbeck
Eind juni hield econoom professor Heiner Flassbeck een lezing over de staat van de Europese economie. De opname ervan is terug te zien via zijn website: https://www.relevante-oekonomik.com/, of hier: https://vimeo.com/969690283/929badf6f9?share=copyEuropa wohin? (Copy) rechtstreeks in Vimeo.
Op Flassbeck's engelstalige site (https://www.flassbeck-economics.com/who-we-are) staat een korte bio van hem. Te lezen is dat hij op verschillende plekken wetenschappelijk werk heeft gedaan, belangrijke beleidsfuncties heeft uitgeoefend en ook staatssecretaris is geweest onder Oskar Lafontaine, minister van financiën in de regering van Gerhard Schröder).
Flassbeck's verhaal wijkt nogal af van dat van doorsnee economen. Hieronder ligt ik de belangrijkste punten eruit. Ik hanteer daarbij overigens niet de volgorde van Flassbeck's lezing.
Op Flassbeck's engelstalige site (https://www.flassbeck-economics.com/who-we-are) staat een korte bio van hem. Te lezen is dat hij op verschillende plekken wetenschappelijk werk heeft gedaan, belangrijke beleidsfuncties heeft uitgeoefend en ook staatssecretaris is geweest onder Oskar Lafontaine, minister van financiën in de regering van Gerhard Schröder).
Flassbeck's verhaal wijkt nogal af van dat van doorsnee economen. Hieronder ligt ik de belangrijkste punten eruit. Ik hanteer daarbij overigens niet de volgorde van Flassbeck's lezing.
Duitsland hamert er steevast op dat alle EU-landen zich aan de regels moeten houden, met betrekking tot de maximale hoogte van staatsschuld en het financieringstekort. Flassbeck wijst er daarentegen op dat Duitsland zelf ook al decennia lang EU-regels overtreedt, namelijk die voor het maximaal toelaatbare handelsoverschot. Duitsland heeft al vele jaren een handelsoverschot ten opzichte van andere Europese landen. Dit werd (en wordt) altijd als de grote kracht van Duitsland gezien, maar Flassbeck toont aan dat Duitsland daarmee juist de onderlinge verhoudingen in Europa onderuit haalt en in feite zijn buurlanden op achterstand zet. Flassbeck onderbouwt dit met behulp van de z.g. Sectoral Balances (zie https://en.wikipedia.org/wiki/Sectoral_balances). Daarbij worden verschillende sectoren in de economie onderscheiden: Huishoudens, bedrijven (samen vormen deze de particuliere sector), de overheid en het buitenland.
Voor al deze sectoren geldt dat ze ofwel geld inbrengen in de economie ofwel geld onttrekken aan de economie. Voor huishoudens en bedrijven komt dit neer op schulden maken of juist sparen, voor de overheid is het een financieringstekort of een -overschot en voor het buitenland is het exportoverschot of importoverschot. Schulden maken (of ontsparen) door de particulier sector, een financieringstekort van de overheid en een exportoverschot ten opzichte van het buitenland brengen geld in de economie - laten we dat voor nu 'zwart' noemen. Sparen, financieringsoverschot en importoverschot onttrekken geld aan de economie - dat noemen we 'wit' voor nu. De essentie is dat binnen een economie niet alle sectoren in het 'wit' kunnen staan net zo min als dat ze allemaal in het 'zwart' kunnen zijn. Voor iedere hoeveelheid 'wit' is er een gelijke hoeveelheid 'zwart'.
Dit wordt mooi geïllustreerd door een andere Duitse econoom, Dirk Ehnts. Dit plaatje komt uit zijn onlangs in Nederland verschenen boek: Moderne Monetaire Economie - een introductie (zie ook: nederlandstalige-uitgave-moderne-monetaire-theorie-een-introductie.html).
Voor al deze sectoren geldt dat ze ofwel geld inbrengen in de economie ofwel geld onttrekken aan de economie. Voor huishoudens en bedrijven komt dit neer op schulden maken of juist sparen, voor de overheid is het een financieringstekort of een -overschot en voor het buitenland is het exportoverschot of importoverschot. Schulden maken (of ontsparen) door de particulier sector, een financieringstekort van de overheid en een exportoverschot ten opzichte van het buitenland brengen geld in de economie - laten we dat voor nu 'zwart' noemen. Sparen, financieringsoverschot en importoverschot onttrekken geld aan de economie - dat noemen we 'wit' voor nu. De essentie is dat binnen een economie niet alle sectoren in het 'wit' kunnen staan net zo min als dat ze allemaal in het 'zwart' kunnen zijn. Voor iedere hoeveelheid 'wit' is er een gelijke hoeveelheid 'zwart'.
Dit wordt mooi geïllustreerd door een andere Duitse econoom, Dirk Ehnts. Dit plaatje komt uit zijn onlangs in Nederland verschenen boek: Moderne Monetaire Economie - een introductie (zie ook: nederlandstalige-uitgave-moderne-monetaire-theorie-een-introductie.html).
Terug naar de lezing van Flassbeck: Kijkend naar de Duitse economie in de jaren zestig en eerste helft zeventig van de vorige eeuw waren de huishoudens de grote spaarders ('wit') en waren de bedrijven de grote investeerders (schuldenmakers, ergo 'zwart'). Zowel de overheid als het buitenland schommelden wat heen en weer tussen 'wit' en 'zwart'.
In de tweede helft van de jaren zeventig veranderde dat. Bedrijven gingen minder investeren (minder schulden maken) terwijl aanvankelijk de Duitse overheid een hoger financieringstekort realiseerde. Echter, vanaf de jaren tachtig en nog sterker vanaf de nieuwe eeuw streefde de Duitse overheid naar een financieringstekort van nul ('Die Schwarze Null'). Het spaargedrag van huishoudens bleef onverminderd hoog en bedrijven investeerden steeds minder en gingen juist steeds meer sparen. Dit kon alleen dankzij het sterk oplopende exportoverschot. Dus de Duitse huishoudens, bedrijven zaten fors in het 'wit' en zelfs de Duitse overheid streefde naar een financieringsoverschot - het was het buitenland dat voor de noodzakelijke 'zwart' zorgde door veel meer uit Duitsland te importeren dan er naar te exporteren.
In de tweede helft van de jaren zeventig veranderde dat. Bedrijven gingen minder investeren (minder schulden maken) terwijl aanvankelijk de Duitse overheid een hoger financieringstekort realiseerde. Echter, vanaf de jaren tachtig en nog sterker vanaf de nieuwe eeuw streefde de Duitse overheid naar een financieringstekort van nul ('Die Schwarze Null'). Het spaargedrag van huishoudens bleef onverminderd hoog en bedrijven investeerden steeds minder en gingen juist steeds meer sparen. Dit kon alleen dankzij het sterk oplopende exportoverschot. Dus de Duitse huishoudens, bedrijven zaten fors in het 'wit' en zelfs de Duitse overheid streefde naar een financieringsoverschot - het was het buitenland dat voor de noodzakelijke 'zwart' zorgde door veel meer uit Duitsland te importeren dan er naar te exporteren.
Dit wordt door de meeste politici en economen in Duitsland als ideaal plaatje gezien. Duitsland wordt nog steeds gezien als een sterke economie - hoewel momenteel in een kentering - en kan daardoor een dominante stempel drukken op het beleid en de regelgeving van EU en ECB. Volgens dit beleid zouden alle landen binnen de EU dit model moeten nastreven. Flassbeck laat duidelijk zien dat dit op logische gronden onmogelijk is.
Zowel binnen als buiten Duitsland heeft dit economische beleid nadelige gevolgen. Flassbeck maakt zich hier grote zorgen over.
Buitenland:
Binnenland
In feite is de Duitse loonontwikkeling decennia lang te laag geweest. Flassbeck onderbouwt dit met een grafiek van de ontwikkeling van de z.g. loonstukkosten (zeg maar de lonen in relatie tot de productiviteit). Empirisch onderzoek toont volgens Flassbeck aan dat voor inflatie de ontwikkeling van loonstukkosten in een economie bepalend is. De ECB streeft al jaren naar een inflatie van rond 2%. Volgens Flassbeck had dat moeten betekenen dat de loonstijging 2% boven de stijging van de productiviteit ligt. De ontwikkeling van de lonen in Duitsland is juist sterk achtergebleven bij die van andere landen.
Zowel binnen als buiten Duitsland heeft dit economische beleid nadelige gevolgen. Flassbeck maakt zich hier grote zorgen over.
Buitenland:
- Toenemende onevenwichtigheid.
- Verzwakking van de economische positie van met name Zuid- en Oost-Europese landen.
- Oplopende financieringstekorten in die landen, terwijl er steeds meer druk komt uit Brussel (EU Commissie) en Frankfurt (ECB) om zich aan de maximale normen te houden.
- Als onderdeel van de EU missen deze landen de beleidsruimte om zich tegen de overheersende Duitse economie staande te houden.
- Leegloop en verarming zijn daarvan het gevolg.
Binnenland
- Te weinig investeringen door de bedrijven.
- Maar ook: te weinig interne consumptie (en juist teveel export naar het buitenland)
In feite is de Duitse loonontwikkeling decennia lang te laag geweest. Flassbeck onderbouwt dit met een grafiek van de ontwikkeling van de z.g. loonstukkosten (zeg maar de lonen in relatie tot de productiviteit). Empirisch onderzoek toont volgens Flassbeck aan dat voor inflatie de ontwikkeling van loonstukkosten in een economie bepalend is. De ECB streeft al jaren naar een inflatie van rond 2%. Volgens Flassbeck had dat moeten betekenen dat de loonstijging 2% boven de stijging van de productiviteit ligt. De ontwikkeling van de lonen in Duitsland is juist sterk achtergebleven bij die van andere landen.
Zowel voor Duitsland zelf als voor de andere EU-landen zou het beter zijn als Duitse bedrijven meer investeren en de lonen voor hun werknemers zouden verhogen. Duitsers zouden zelf meer kunnen besteden. Doordat er meer binnenlandse afzet is voor Duitse producten ontstaat er meer ruimte voor productie door niet-Duitse bedrijven waardoor de economieën van Zuid- en Oost-Europese landen zullen verbeteren.
Wat volgens Flassbeck in elk geval moet veranderen is dat Duitse politici en economen gaan inzien dat als de eigen bedrijven liever sparen dan schulden op zich te nemen de overheid in die situatie juist voor het noodzakelijke 'zwart' zorgt door middel van een financieringstekort, zodat het Duitsland langer hoeft te teren op een te groot exportoverschot dat ten koste gaat van de economieën van Zuid- en Oost-Europese landen.
Wat volgens Flassbeck in elk geval moet veranderen is dat Duitse politici en economen gaan inzien dat als de eigen bedrijven liever sparen dan schulden op zich te nemen de overheid in die situatie juist voor het noodzakelijke 'zwart' zorgt door middel van een financieringstekort, zodat het Duitsland langer hoeft te teren op een te groot exportoverschot dat ten koste gaat van de economieën van Zuid- en Oost-Europese landen.
Ik hoop dat we lering trekken uit deze nuttige les(sen) van Professor Doktor Hainer Flassbeck. Uiteindelijk zullen deze lessen ook moeten leiden tot ander beleid in en andere regelgeving van Brussel en Frankfurt.